Liegen

18882208_1494623570588173_4944488921442389391_n

“Liegen tegen God
is als het afzagen van de tak
waarop je zit.
Hoe beter je het doet,
hoe harder je valt.”

Bij geloven hoort eerlijkheid en spirituele naaktheid. Je beter voor doen, vrome maskers, de schijn ophouden, religieuze pretenties zijn uit den boze. Het zijn leugens die zinloos zijn voor de Ene die door alle maskers en schijn ons echt kent. Bovendien houden ze ons weg van wie wij echt zijn en van de liefde die ons alleen in onze echtheid wil en kan beminnen en verlossen.

Dictators: lijden en lachen

Enkele gedachten bij Daniël 3:1-30

Het spook van de dictatoriale en nationalistische macht waait nu ook in de Westerse wereld rond. De sterke man of vrouw die ons verandering en verlossing belooft, een politiek die ons eigen volk en land weer boven alles plaatst en graag met harde hand en zonder kritiek de zaak opkuist. Ik ga hier geen politieke analyse geven over waarom dat spook weer is verschenen – het afgebrokkelde vertrouwen in de huidige machthebbers en het dominante politiek-economische systeem speelt een grote rol. Maar van dictators en nationalisme hebben we nog meer narigheid te vrezen – corruptie, geweld, een politiek van vijandschap en soms ook gruwelijke wreedheid.

En er is nog iets engs: allemaal spelen ze graag ‘god’ – ‘god’ met een kleine letter en tussen aanhalingstekens. De ‘god’ die men zich voorstelt als een bovennatuurlijk superwezen, met onbeperkte powers en een geeuwhonger naar aandacht, eerbewijzen en slaafs respect. Kortom in eenvoudige bijbelse taal: afgoderij.

Eén van die dictators in de wereldgeschiedenis was koning Nebukadnezar II van Babylon (605-562 v.Chr.). We kennen hem uit de (bijbelse) geschiedenis en de archeologie als de grote koning van het Neo-Babylonische rijk. En vooral kennen we hem uit de volksverhalen van het boek Daniël, waarin hij een prominente rol speelt.

Eén van die verhalen vertelt dat hij een kolossaal gouden beeld liet oprichten – zo’n 30 meter hoog, net iets kleiner dan de Kolossus van Rodos, het bronzen beeld van de Griekse zonnegod Helios, dat behoorde tot de zeven wereldwonderen van de oudheid. Of het een beeld van zichzelf of van een van zijn goden is, doet er eigenlijk niet toe. In een wereld waarin godsdienst en politiek helemaal met elkaar verweven zijn, is knielen voor de god van de koning hetzelfde als knielen voor de koning.

De inwijding van het beeld moet een spetterende show worden, want dictators houden van show! Er is muziek en alle hoogwaardigheidsbekleders uit het Babylonische rijk zijn opgetrommeld. Maar de show is ook een publiek ritueel van aanbidding en dus onderwerping aan de macht en de glorie van de koning en zijn god.

Aan de rand van de show staat een gloeiende oven; voor hen die het durven wagen niet te knielen. Dat is typisch voor dictatoriale macht – altijd dreigen en ten diepste bang, omdat ze weet dat macht die gebaseerd is op dwang en geweld, de harten van mensen niet verovert en daarom zwak en broos is.

Het verhaal in Daniël 3 vertelt dat de drie Joodse bestuurders weigeren om te buigen voor het beeld. Koppige Joden die alleen voor God knielen en daarom altijd gepakt worden als een heerser of een volk zichzelf opblaast tot goddelijke proporties. Ze worden verklikt, bij de razende Nebukadnezar gebracht en in de verbrandingsoven gegooid. Maar God zendt een engel die hen in het vuur beschermt en zo de dictator laat zien dat er maar één God is die verlossen kan – in ieder geval niet die metershoge gouden Babylonische kolos.

Zo hebben de gelovigen in de ballingschap geleerd om te leven met de afgoderij van de macht en de grillen van dictators. Ze hebben hun weg gezocht tussen loyaal meewerken (‘Zoek de vrede voor de stad’; Jeremia 29:7) en een weigering om te buigen voor afgoderij, tussen respect voor het gezag dat door God is gegeven en het lachen en spotten met de dwaasheid en de hoogmoed van de wereldrijken en hun machthebbers.

In de verhalen van het boek Daniël (en ook in het boek Esther) worden de tirannen met hun groot en ijdel vertoon subtiel bespot en klein gemaakt. Ze worden gepresenteerd als narcistische, lichtgeraakte, wispelturige én levensgevaarlijke mensen, die uiteindelijk toch maar zwak en klein zijn en afhankelijk van de ene, ware God, die in staat is om te verlossen en inzicht te geven.

Ook voor ons worden deze verhalen met hun anti-afgodische kracht weer actueel. Dictators zijn van alle plaatsen en tijden. Miljarden mensen moesten en moeten zien te leven onder hun heerschappij. Vandaag begint die afgoderij van de natie, het volk en de macht ook in de Westerse wereld sterkere en angstige vormen aan te nemen. Wereldwijd lijkt de macht aan de dictatoriale regimes: China, Poetin, Erdogan enz. enz. En in Amerika is Trump aan de macht. De Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas zegt over de religie van Trump: “Trump’s inauguratiespeech telt als een adembenemend voorbeeld van afgoderij. Zijn uitspraak ‘Aan de basis van onze politiek zal een totale trouw aan de Verenigde Staten van Amerika liggen en door onze loyaliteit aan ons land zullen we een loyaliteit aan elkaar hervinden’ is duidelijk een theologische claim die een soort verlossing biedt.” (*) Hauerwas concludeert dat het christendom in zijn land een lange liefdesaffaire heeft met de Amerikaanse pretenties en dat het aan de christenen is om nee te zeggen tegen deze vorm van afgoderij die God inruilt voor Amerika en Jezus voor de President.

En dat is ook onze roeping in Europa. Een roeping waarvoor we in de Bijbel genoeg munitie krijgen, opdat we niet buigen voor de afgoderij van de macht en de natie, blijven zien hoe bespottelijk het ijdel vertoon van de dictators is én vertrouwen op de weg van de God die als een nederige dienaar is verschenen.

Ds. Johan Visser

Dit artikel is een bewerking van de overdenking gehouden op 9 februari tijdens het Oecumenisch Middaggebed in de kathedraal en verscheen ook in het kerkblad De Band.

* ‘Christians don’t be fooled, Trump has deep religious convictions’ Washington Post, 27 januari 2017. Vertaald: ‘De afgoderij van Donald Trump’ Nederlands Dagblad, 31 januari 2017.

Bidden om eenheid

Al meer dan een eeuw bidden christenen over de gehele wereld deze week voor de eenheid onder elkaar. Dat hebben we ook in onze kerk gedaan, gezamenlijk met onze buren: de Rooms-katholieke parochie van de Heilige Geest en de Anglicaanse Church of Saint Boniface. Ook de Chemin Neuf gemeenschap in Berchem deed mee.

Bidden kan een zwaktebod lijken. Is het niet beter gewoon tot actie over te gaan? Bidden kan een doekje voor het bloeden zijn — een avond bidden om eenheid om daarna de rest van het jaar weer de eigen gescheiden wegen te gaan. Toch ben ik blij dat we het ieder jaar doen, omdat we zo al biddend de eenheid zoeken en vinden.

Aan de ene kant zeggen we door te bidden dat we er nog niet zijn. De eenheid van de kerk is nog verre van volmaakt en zal dat ook nooit worden. Tussen en binnen kerken zullen er altijd verschillen, conflicten en afstand blijven.

En tegelijk zeggen we dat we er wel naar verlangen. We zoeken naar een eenheid die sterker is dan de verschillen en die in staat is om conflicten en verdeeldheid te overwinnen. En dat verlangen geven we ook vorm door elkaar op te zoeken. We gaan elkaar niet uit de weg, maar willen elkaar ontmoeten, vriendschap sluiten en samenwerken.

Door te bidden geven we ook een voorbeeld vandaag.
De neiging is in onze dagen groot om te kiezen voor een eenheid van de eigen groep (de meerderheid of een minderheid) die zich afgrenst van de anderen en opstelt tegenover andere groepen en mensen — uit angst of frustratie, uit een minderwaardigheidscomplex of een meerderwaardigheidsgevoel. Ook voor de kerk is dat een verleiding: ons terugtrekken in ons kerkfort of een parochie of gemeente voor gelijkgezinden en mensen van dezelfde kleur, spiritualiteit en achtergrond.
Maar door samen te bidden met anderen kiezen we om de anderen en de verschillen te zien en te erkenen. We zijn niet alleen in de kerk en in de wereld en wij zullen het met elkaar moeten doen. Dat is een vorm van gezond realisme, dat we moeten hoog houden tegen het individualisme, tegen de ideologie van het eigen volk en tegen de gevaarlijke kretologie van de Alfamannetjes van vandaag.

Door te bidden kiezen we voor een kwetsbare manier van leven — dat is me misschien nog het meest dierbaar. Bidden is geen politiek, geen beleid, geen actie. Ze is een kwetsbare vorm van vertrouwen en overgave aan God. Eenheid is niet ons programma, maar de zaak van God. De kerk is niet van ons, maar van Christus en Christus is van en voor allen.

Zo hebben we gisteren gebeden om eenheid en die al biddend, zingend en elkaar ontmoetend ook ontvangen.

Kinderen van de hoop

kinderkerk_4Bij de voorbereiding van de preek over het visioen van de wereldvrede in het boek van de profeet Jesaja (2:1-4) las ik wat over de hoop. Daarbij kwam ik het gedicht ‘Het kind’ van Muus Jacobse tegen, waarvan de laatste strofe luidt:

‘Nog altijd kan de wereld nieuw beginnen,
In ieder kind kan het opnieuw beginnen.
Zolang God kinderen in ons midden zendt,
Heeft Hij zich nog niet van ons afgewend.’

Op een of andere manier zijn de kinderen de brengers van de hoop. Zij zijn de volgende generatie en daarmee dus de hoop op de toekomst, zij staan open voor het leven dat voor hen ligt, maar dieper nog zijn ze het geschenk van een nieuw begin, van mogelijkheden en wonderen die wij niet zomaar zien.

Daarom ben ik blij dat er iedere zondag kinderen in de kerk zijn — als levende, echte, spelende en vaak lachende tekens dat de wereld (en de kerk) telkens weer opnieuw begint en God naar ons omziet.

Ds. Johan Visser

Schaamte

ikschaammij

Boven de preekstoel van onze kerk staat in grote blokletters een zin uit de brief van Paulus aan de Romeinen (1:17): ‘Ik schaam mij het evangelie van Christus niet.’ Je moet nog een woordje toevoegen aan het zeventiende-eeuwse Nederlands uit de Statenvertaling en dan krijg je een begrijpelijk zin: ‘Ik schaam mij voor het evangelie van Christus niet.’
Het blijft een wonderlijke keuze om die tekst op de muur te zetten. Blijkbaar was schaamte een optie — voor Paulus die dit schreef halverwege de eerste eeuw, voor de bouwers van deze kerk aan het einde van de negentiende eeuw … en voor ons vandaag ook. Maar dan toch steeds weer doorlezen tot het laatste woordje: ‘niet’.

Geen ‘gatengeloof’

Gelezen bij Dietrich Bonhoeffer, Duits theoloog en martelaar (1906-1945):

We moeten God vinden in wat we kennen, niet in wat we niet kennen.

Dietrich Bonhoeffer

Veel mensen denken en proberen God te vinden in de ‘gaten’ van het leven: in de nood, in ons falen, na de dood, in de zaken die ons verstand te boven gaan (zoals de vraag waar het leven vandaan komt). Hoe begrijpelijk ook, zo’n manier van geloven is te beperkt en te klein. Daarom is de gedachte van Bonhoeffer zo belangrijk: juist in wat we kennen als mensen (onze mogelijkheden, onze wijsheid, onze kracht, onze kennis) kunnen en moeten we God vinden. God spreekt ons niet alleen aan in onze nood en tekorten, maar ook op onze verantwoordelijkheden, roeping en mogelijkheden. Dan wordt ook het ‘gewone’ leven van werk en wetenschap, opvoeding en samenleving, cultuur en vrije tijd een plek waarin God zich laat zien.

Citaat: Een woord voor elke dag (Ten Have 1995) 20 september.